Oppervlakkige stereotyperingen verdienen tegenspraak

Datum: 24 Nov. 2024,

Auteur: Camiel Beukeboom, Universitair Hoofddocent Communicatiewetenschap, Vrije Universiteit Amsterdam

Na het geweld in Amsterdam na Ajax-Maccabi Tel Aviv op donderdag 7 november is het debat behoorlijk uit de bocht gevlogen. De discussie was ongenuanceerd, generaliserend en -voor grote groepen in de maatschappij- kwetsend. Een staatsecretaris en twee kamerleden stapten op. Als onderzoeker naar stereotypering in taalgebruik is het makkelijk om verschillende patronen te herkennen in het taalgebruik. Deze kennis kan helpen om stereotyperend taalgebruik eerder te herkennen en meer adequate te reageren.

Allereerst was het duidelijk dat het debat nauwelijks werd gevoerd op basis van feiten. Een genuanceerde discussie had zich gefocust op de feitelijke gebeurtenissen op de bewuste nacht van 7 op 8 november in Amsterdam. Wat heeft zich waar afgespeeld? Hoeveel daders waren er? Was het spontaan of gepland? En wat heeft de politie gedaan? Zo’n feitenrelaas werd deels gepresenteerd in de persconferentie met Burgemeester Halsema.

In het opvolgende debat ontbrak deze nuance echter. Met generaliserende uitspraken raakte de focus snel losgezongen van de feitelijke gebeurtenissen. De daders werden in een hokje geplaatst (Wilders: “het waren moslims”, “het zijn Marokkanen die dit hebben gedaan”. Staatssecretaris Jurgen Nobel stelde dat “een groot deel van de islamitische jongeren onze normen en waarden niet onderschrijven”, en dat dit een oorzaak was van het geweld. Ook premier Schoof volgde deze uitleg: “het gaat om een groep met migratieachtergrond.” “Men heeft niets met de westerse normen en waarden”, “ze staan met de rug naar de samenleving” en “ze delen de westerse waarden niet”. Bestaande stereotypen over deze groepen werden gebruikt als verklaring van het gedrag. Zo werd het geweld, en veronderstelde motieven, gelinkt aan alle Nederlanders met een islamitische, Marokkaanse, of migratieachtergrond.

De snelle neiging om gebeurtenissen in bekende stereotiepe hokjes te plaatsen is menselijk; het biedt, met name bij verontrustende gebeurtenissen, een geruststellende, oppervlakkige verklaring. Zo begrijpen we de complexe wereld weer enigszins. Uit onderzoek blijkt dat hoe meer een groep als homogeen wordt gezien, en hoe sterker stereotiepe eigenschappen met de groep worden verbonden (minister Faber: “antisemitisme zit in het DNA van marokkanen”), hoe sneller het stereotiepe beeld zal worden geplakt op gedrag dat erbij lijkt aan te sluiten. Daarnaast kunnen generaliserende hokjes ook politiek worden ingezet om een discussie te framen.

Maar stereotypen bieden een vals, oppervlakkig begrip.

Ten eerste is het gekozen hokje altijd selectief. De daders kunnen ook op allerlei andere manieren worden gecategoriseerd (bv. relschoppers, jongeren, machomannen). De keuze voor een label beperkt de blik tot één uitleg.

Ten tweede worden door gebruik van generaliserende labels (“de moslims”) de overeenkomsten binnen de groep sterk overdreven – de grote diversiteit in achtergronden, overtuigingen en gedrag binnen de groep wordt vergeten.

Ten derde bieden stereotiepe verwachtingen die we met bepaalde groepen associëren (“ze delen westerse waarden niet”) geen betrouwbare informatie. Omdat de stereotypen grotendeels ontstaan door communicatie (of door selectieve persoonlijke ervaringen), staan ze vaak volledig los van de werkelijkheid. En zelfs als er een link bestaat tussen een groep en bepaalde eigenschap, dan geldt die nooit voor alle leden van de groep.

Desondanks lijkt stereotyperende taal bij politici en bewindslieden de laatste tijd meer geaccepteerd. Onder het mom “we moeten het benoemen” wordt het kwalificeren met oppervlakkige generaliserende labels goedgepraat. Het generaliserend benoemen biedt echter geen dieper begrip van de gebeurtenissen in Amsterdam – of elk ander probleem. Daarvoor is een genuanceerde analyse van de gebeurtenissen, de context en de specifieke daders nodig.

Onder het mom “we moeten het benoemen” wordt het kwalificeren met oppervlakkige generaliserende labels goedgepraat

Het generaliserende taalgebruik heeft wél grote negatieve consequenties: Negatieve stereotypen over grote groepen Nederlanders worden erdoor gevormd en bestendigd. Hoe vaker we generaliserende uitingen horen over een gelabelde groep (Moslims zijn zus…, Immigranten zijn zo…), hoe meer de groep wordt gezien als een homogeen geheel met gedeelde eigenschappen. Dit leidt tot vooroordelen, discriminatie en haat. En tot segregatie van de “benoemde” groepen in de samenleving (het tegenovergestelde van integratie), en polarisatie tussen verschillende groepen.

Discriminatie wordt dus in taal geuit, als er puur op basis van een oppervlakkige categorisering onderscheid tussen groepen mensen wordt gemaakt en ze op basis daarvan anders worden beoordeeld. Of het nu gaat over Marokkanen, moslims, of boeren, PPV stemmers, vrouwen, Joden of een andere in taal benoemde groep.

Het is eng als bewindslieden, beleidsmakers, bestuurders zich laten leiden door oppervlakkige stereotyperingen. En daar bovendien beleid op lijken te willen baseren (het land uitzetten, paspoorten afpakken).

Er lijkt echter in het kabinet weinig besef of begrip te zijn van het probleem, of een bereidheid tot kritische zelfreflectie over geuitte stereotyperingen. Er worden geen excuses aangeboden en kwetsende of generaliserende woorden worden niet teruggenomen. Schoof kwam niet verder dan 14 keer herhalen dat er “is en was geen sprake van racisme, noch in het kabinet, noch bij de fracties” (15 november 2024). En later door te stellen dat het een misverstand was dat hij “groepen mensen over één kam zou scheren”, om vervolgens opnieuw in generaliserende termen over migranten te praten; “die groep die zich afkeert van de samenleving, die met de rug naar de samenleving staat” (22 november 2024).

Van beleidsmakers mag je verwachten dat ze een genuanceerde analyse maken op basis van feitelijke gebeurtenissen. In plaats daarvan ging het 2e kamer debat over “de geweldsincidenten in Amsterdam” nauwelijks over de feitelijke gebeurtenissen van 7 november in Amsterdam, maar over integratie van moslims en immigranten als collectieve groepen. Ook het journaal en Nieuwsuur ging in deze generalisaties mee door de link te leggen met integratie en dubbele paspoorten.

Het is van belang dat beleidsmakers en media die dynamiek in het vervolg sneller doorbreken. Dat begint bij het herkennen van generaliserende taal waarin stereotypen de feiten verdringen. Door kritische vragen te stellen op zulke generaliseringen kan de discussie weer worden teruggestuurd naar concrete, genuanceerde, feitelijke gebeurtenissen. Wat er is gebeurd? Wie waren de daders? Is een categorisering wel relevant? Daarmee kan een spreker worden gedwongen tot nuance. Oppervlakkige stereotyperingen verdienen tegenspraak.